JAPIE MOL EN DE BENDE VAN DE PAKJESPIKKERS
JAPIE MOL EN DE BENDE VAN DE PAKJESPIKKERS
De gordijnen waren dicht, de lampen aan. Buiten was het aardedonker, de wind gierde om het kleine huisje van Papa en Mama Mol. De ochtend had een koude, harde winterstorm naar Mollenland gebracht, het was guur.
‘Staat alles klaar?’.
‘Ja, Japie, alles staat klaar’, antwoordde Teun.
‘Dan gaan we langzaamaan beginnen, jongens’, zei Japie.
Hij keek om zich heen en zag zijn vrienden op een rijtje staan voor de open haard.
‘Ik tel af van drie en dan gaat het los’, kondigde Japie aan. Ze knikten alle met hun hoofdjes. Ja, we staan klaar.
‘Drie, twee en …’.
‘Stóp, stóp, wacht even’, werd plots geroepen. Ze keken allen naar het einde van rij, aan de linkerkant stond Muis met zijn pootjes te zwaaien.
‘Ik moet mijn keel nog smeren’, riep Muis over zijn schouder toen hij naar de keuken liep. De jongens keken hem na. Enkele seconden later hoorden ze een oorverdovend geslobber en geslurp met als sluitstuk een enorme boer. Muis kwam teruglopen, hij likte zijn mondje.
‘Muisje’, riep Japie, ‘je ziet er niet uit!’. Iedereen keek naar de keukendeur waaruit Muis kwam lopen. Zijn pootjes zaten onder de plak, zijn vacht was zachtgeel gekleurd en hij liet een spoor van een kleverig goedje op de vloer achter. Muis keek ernaar en haalde zijn schoudertjes op.
‘Zo’, zei Muis, ‘ik heb m’n keeltje gesmeerd met een beetje honing’. Hij liep terug naar zijn plaatsje bij de haard.
Nadat alle vrienden klaar stonden telde Japie opnieuw af.
‘Drie, twee en een’. De jongens begonnen te zingen.
‘Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan’, de een brulde nog harder dan de ander. Zo werd sinterklaaslied na sinterklaaslied gezongen tot het tijd was om naar bed te gaan. Deze nacht bleven ze allemaal bij Japie Mol slapen, deze avond mochten ze van papa en mama Mol hun schoentje zetten bij de haard.
‘Ik ga mijn schoen nog vullen met iets lekkers voor het paard’, zei Koekie. Hij pakte een wortel en legde die in zijn schoentje. Slangie had een appel, Fredje wat paardenkoekjes, Teun een peer en Japie wat hooi. En Muis? Bij de schoen van Muis lag een doosje, een hamburgerdoosje.
‘Muisje, wat heb jij nou klaarliggen voor het paard van Sint?’, vroeg Japie.
‘Eh, een hamburger, dat zie je toch?’.
‘Nee, dat zie ik niet, de deksel zit erop. Laat eens kijken Muisje’, zei Teun.
Muis liep wat aarzelend naar zijn schoen, naar het doosje. Voorzichtig tilde hij het deksel op en keek met zijn meest onschuldige blik naar zijn vrienden. Deze bogen voorover en keken in het doosje, het compleet lege doosje. Daarna keken ze naar Muis. Deze wipte van het ene pootje op het andere.
‘Ik, eh, ik had daarstraks een enorme hongeraanval en ik kon niets anders vinden, dus moest ik de hamburger voor het paard wel opeten. Anders had ik het misschien niet overleefd’, probeerde Muis het een beetje goed te praten.
De vrienden schudden hun hoofd, Muis en eten, hij kon er nooit vanaf blijven.
Boink, knal!
Van boven kwam plotseling een geluid. Het leek wel uit de haard te komen. De jongens keken elkaar aan. Wat was dat?
‘Dat is vast Zwarte Piet’, riep Muis, ‘die komt altijd al in de avond. Hij heeft altijd wat lekkers bij zich, ik ga kijken’. Hij gooide de voordeur open en rende naar de regenpijp. En hup, hup, hij klom langs de lange pijp naar boven.
‘Muisje, kom terug, je hebt het fout, Zwarte Piet komt altijd in de nacht met de Sint, het is vast de wind’, riep Japie hem na. Maar Muis hoorde het al niet meer, zo snel als zijn muizenpootjes hem konden dragen rende hij naar boven. Hij sprong in de goot, de dakpannen op en zo naar het topje van het dak.
‘Ik zie niets’, riep Muis, ‘ik klim op de schoorsteen, dan heb ik een beter uitzicht’.
En zo gezegd zo gedaan, Muis klauterde op de schoorsteen en met zijn kleine oogjes tuurde hij de omgeving af. Nee, hij zag niets, geen Zwarte Piet, geen beweging, niet dichtbij, niet veraf.
Intussen waren Japie en de anderen ook het dak opgeklommen, ze zagen Muis op de schoorsteen staan kijken in de verte.
‘Muisje, kom er maar weer vanaf, er is niets te zien, zoals Japie al zei, het was vast de wind’, zei Teun.
‘Maar toch hoorde ik iets, het leek wel hoefgetrappel, ik heb goed geluisterd’. Muis wist het zeker. Hij keek door de schoorsteenpijp naar beneden.
‘Volgens mij heeft Zwarte Piet wat lekkers door de schoorsteen gegooid, ik ga kijken’.
En terwijl alle jongens dachten dat Muis langs de regenpijp naar beneden zou klimmen zagen ze iets heel anders gebeuren. Muis boog steeds verder voorover en wilde in de schoorsteenpijp duiken.
‘Muisje, niet doen, dat is gevaarlijk’, riep Japie naar Muis.
‘Ja, maar dit is de kortste weg naar het lekkers’, zei Muis vanuit de schoorsteenpijp, zijn stemmetje klonk gedempt. Hij zette zich af met zijn achterpootjes en verdween voorover gedoken in de pijp.
Japie zag het verschrikt aan en rende naar de schoorsteen, de anderen volgden.
‘Jongens, dit gaat niet goed, ik heb ooit horen zeggen dat de pijp bovenin smaller wordt, daar past Muis nooit in met zijn dikke lijfje’. Bij de schoorsteen aangekomen zagen ze Muis zijn poep boven de rand van de schoorsteen uitsteken.
‘Help, help, ik zit vast’, piepte Muis.
‘Volhouden Muisje, we gaan aan je pootjes trekken’, riep Japie naar Muis. De jongens pakten de pootjes van Muis vast en begonnen eraan te trekken. Maar hoe ze dat ook deden, Muis bewoog niet, hij zat muurvast.
‘Dit gaat niet werken, we moeten iets anders verzinnen’, zei Japie en hij keek zijn vrienden aan. ‘Ik ga naar beneden en kijk of we iets hebben dat Muis kan losmaken’. En terwijl Japie dat zei keek hij over de rand van het dak naar het kleine schuurtje bij het huis.
‘Hé, daar zag ik iets bewegen!’, riep Japie, ‘het loopt richting het bos’. De jongens keken om en volgden de vinger van Japie. In de verte zagen ze iets bewegen, maar ze konden niet goed zien wat het was.
‘Kom, erop af! Muisje we komen later terug om je te halen’, zei Japie beslist en hij rende naar beneden. De anderen volgden.
Bij het schuurtje aangekomen liepen ze erom heen en tuurden naar de bosrand. Ze zagen de donkere schaduw van iets groots. Het leek wel een groot dier.
‘Voorzichtig jongens, blijf achter mij en geen geluid maken’, fluisterde Japie en hij ging zachtjes lopend richting de schaduw. Meter voor meter kwamen ze dichter bij het grote gevaarte en hoorden een briesend geluid. Pffrrr, zei het dier.
‘Teun, heb jij je zaklamp in je rugzak?’, vroeg Japie.
‘Ja hoor, zal ik het licht richten op die schaduw?’, reageerde Teun en hij liet de zaklamp schijnen op het grote dier. Het was een wit paard. En op het paard zat een zadel, maar er zat niemand in het zadel.
De jongens liepen voorzichtig op het paard af.
Het paard keek hen aan en zij keken naar het paard.
‘Dag meneer paard’, zei Teun, ‘hoe komt u hier?’.
‘Dag jongeman, ik ben Amerigo, het paard van Sinterklaas. Ik ben op zoek naar hem, maar hij is ontvoerd samen met drie van zijn beste pieten’.
‘Ontvoerd?’, riepen de jongens uit.
‘Ja, ontvoerd door de Bende van de Pakjepikkers’, zei Amerigo bedroefd, ‘zij nemen alle pakjes mee en geen enkel kind krijgt nog iets. Het zijn gemene boeven’.
De jongens keken elkaar aan, ze waren geschrokken. Sinterklaas en pieten ontvoerd, dat betekent dat er geen Sinterklaasfeest gaat zijn. Dan zijn alle kinderen heel erg bedroefd.
‘Amerigo, we moeten Sint en zijn pieten snel vinden, want morgen komt hij in de straten van Mollenstad aan en over twee weken is al het Sinterklaasfeest’, zei Japie. Hij keek naar Teun om te zien of die al een idee had hoe ze Sint konden vinden.
‘Dat is lief van je, Japie’, zei Amerigo, ‘maar hoe wil je dat doen? De Bende van de Pakjespikkers is heel sluw en laat geen sporen na. Het enige dat ik weet is dat ze richting die kerktoren in de verte zijn gerend’.
De jongens keken naar de kerktoren in de verte, hij werd door het schijnsel van de maan verlicht.
‘Dat is de kerktoren van onze buurgemeente, van de Stad Peer’, zei Fredje. Ze knikten, ja, daar lag Peer.
Het bleef even stil in de groep, iedereen dacht aan wat ze moesten doen om Sint en zijn pieten te bevrijden. Japie krabde onder zijn kinnetje en keek ineens naar Amerigo.
‘Kom Amerigo, we klimmen op jouw rug en gaan richting Peer!’, zei hij.
De jongens klommen op de rug van Amerigo en het paard begon met grote stappen het pad door het bos te volgen. Ze keken om zich heen of ze in het bos iets zagen bewegen, maar het was donker en door de wind waaiden de takken woest op en neer. Het was zwart, niets dan zwart.
‘Daar, ik zie iets!’, riep Slangie plots en hij richtte zijn spitse tongetje richting een grote boom rechts van het pad. Ze keken naar de dikke stam en zagen een rood stukje stof wapperen in de wind.
‘Vlug, kijken wat het is’, riep Japie en hij sprong van Amerigo af op de grond. De anderen volgden en ze renden naar de boom. Fredje was als eerste en hij pakte het lap stof van de boom en hield het omhoog. Ze voelden eraan, het was een zachte, mooie stof.
‘Dat is van de mantel van de Sint’, hoorden ze achter hen. Amerigo was dichterbij gekomen.
‘De stof is vast achter een tak blijven hangen’.
‘Dan zijn we op de goede weg’, zei Teun en hij wilde weer terug op de rug van Amerigo klimmen. Ineens hoorden ze hard blaffen.
‘Woef, waf, woef’, riep Koekie, ‘ik ruik het spoor van Sint’. En hij rende het pad af richting Peer, zijn snuit over de grond slepend.
Amerigo rende met de andere jongens op zijn rug achter Koekie aan. Ze kwamen al snel bij de stadsrand van Peer. Koekie hield even stil en stak zijn snuit nu in de wind.
‘Ik weet waar ze zijn’, zei hij en hij rende alweer verder, richting de kerk.
Daar aangekomen staarden ze omhoog naar de toren nadat ze aan de grote deur hadden gevoeld, die was gesloten. Amerigo was aan de achterkant van de kerk gaan kijken of daar een deur was, maar hij kwam terug en knikte ‘nee’ met zijn edele hoofd.
‘We moeten naar binnen, ik weet dat Sint hier is’, zei Koekie. De jongens liepen weer terug naar de deur en klommen op elkaars schouders. Japie stond als hoogste en tuurde door het sleutelgat naar binnen, maar hij zag niets bewegen. Teun gaf hem een iets in zijn pootje.
‘Wat is dat Teun?’, fluisterde Japie.
‘Dat is een speciale kerkdeur-opener, houd het maar tegen het sleutelgat’, zei Teun.
Japie pakte het apparaatje en duwde het tegen het sleutelgat. Ze hoorden een zoemend geluid, een piepje en een kraakje en daarna een grote ‘klik’.
Teun duwde de klink naar beneden en de grote deur ging open, langzaam op een kier. Ze keken om het hoekje en zagen een grote trap. Ze slopen naar binnen en beklommen de trap. Amerigo bleef buiten op wacht staan. Trede voor trede kwamen ze hoger in de toren.
Na een paar minuten klimmen hoorden ze stemmen. Ze konden niet precies verstaan wat werd gezegd, maar het geluid leek van de klokkentoren te komen. Japie liep voorop en hield zijn vingertje voor zijn mondje. Sssjjj, deed hij, stil zijn anders worden we ontdekt.
Ze kwamen bovenaan de trap en keken over de rand in de ruimte. Ze schrokken. Sint en de pieten waren vastgebonden aan elkaar en de Bende van de Pakjespikkers was alle pakjes aan het openmaken.
‘Zo baas, we zijn bijna klaar’, zei een van de Bendeleden, ‘we hebben bijna alle pakjes uitgepakt en kunnen vertrekken’. Hij keek zijn baas blij aan, de klus was bijna geklaard.
‘Ja, we kunnen gaan, we zijn hier wel klaar’, zei de baas, ‘en als we weg zijn dan blazen we deze toren op’.
De jongens schrokken en keken elkaar aan. Opblazen? Dat overleven Sint en zijn pieten niet en dan is er nooit geen Sinterklaasfeest meer. Ze kropen bij elkaar om al fluisterend te bespreken hoe ze de Bende van de Pakjespikkers konden tegenhouden, maar dat zou niet gemakkelijk zijn, deze Bendeleden waren lelijke, gemene dieven.
Japie wilde zich omdraaien naar Teun om hem te vragen of hij niet iets in zijn rugzak had om hen te helpen deze boeven te stoppen. Hij wilde de muur naast de trap vastpakken om zijn evenwicht te bewaren, maar greep mis en verloor zijn evenwicht. Hij viel tegen Teun aan, deze viel tegen de anderen aan en met donderend geraas vielen ze allen naar beneden.
Japie zei, wat hij altijd zegt in dit soort situaties, ‘Oeps’.
De Bende van de Pakjespikkers had dit natuurlijk gehoord en rende de trap af.
‘Pak ze!’, riep de baas, ‘bind ze vast en zet ze bij Sint en die pieten’. En zo gebeurde het, de jongens werden vastgebonden aan Sint en de pieten, ze konden zich nauwelijks bewegen.
‘Dit gaat niet goed jongens’, zei Japie, ‘als we ons niet bevrijden worden we de lucht in geblazen door de boeven’. Hij keek om zich heen en riep ineens ‘Slangie, wat doe jij?’.
‘Ssjj’, siste Slangie, ‘ik ben over het touw heengekropen, ze hadden me niet goed vastgemaakt’. Slangie gleed van ze weg en keek om zich heen naar iets om het touw door te snijden.
Intussen was de Bende van de Pakjespikkers klaar met hun werk en liepen de trap af naar beneden, De jongens hoorden de deur dichtslaan met een grote knal. Daarna werd het stil in de kerk.
Slangie had intussen een mes gevonden en sneed de touwen door. Sint, de pieten en de jongens waren weer vrij en renden naar beneden. Bij de deur aangekomen schrokken ze: aan de deur was een kastje met een klok vastgemaakt. Het klokje tikte luid en aan het klokje zaten grote staven dynamiet. Het was een bom!
‘Hoe lang hebben we nog?’, vroeg Fredje bang.
‘Nog 30 seconden voordat de bom afgaat’, zei Japie, ‘we moeten hem onschadelijk maken’.
Teun opende het kastje en zag een wirwar van draden voor zich, in allerlei kleuren liepen ze kris en kras door elkaar.
‘Jongens, ik weet niet welk draadje naar de bom loopt’, zei Teun, ‘ik moet ernaar raden en op goed geluk een draadje doorknippen’.
‘En als dat dan het verkeerde draadje is?’, vroeg Koekie angstig.
‘Dan vliegen we de lucht in samen met de toren’, zei Teun, ‘ik heb nog 15 seconden. Welke kleur zal ik nemen?’.
‘Het is altijd de rode’, riep een van pieten, ‘of de groene, maar misschien deze keer ook de blauwe en zo niet, dan de gele’. Ze keken de piet verbaasd aan, dat was nou niet echt behulpzaam.
‘Jongens, ik ga er een doorknippen’, bibberde Teun, hij hield zijn schaartje boven de kast met de gekleurde draden. Zijn pootjes trilden, de jongens hielden elkaar angstig vast en de pieten pakten de hand van Sint.
‘Drie, twee en ….. een’. Knip! Teun knipte een van de draden door, de rode. Het bleef doodstil. Met nog 2 seconden te gaan hield de klok op met tikken, de bom was niet afgegaan.
‘Zie je wel’, riep de piet, ‘het is altijd de rode’. Maar de jongens hoorden hem al niet meer, ze openden de deur en renden naar buiten. Daar stond Amerigo tegen de muur aangeleund en tussen het paard en de muur zaten de Pakjespikkers vastgeklemd. En op de grond lagen alle pakjes.
‘Ik heb ze vastgezet tegen de muur toen ze naar buiten kwamen’, zei het paard trots en hij hinnikte blij toen hij zijn baasje Sint weer zag. ‘Ik heb de politie geroepen, ze komen deze schurken zo halen’.
De jongens, Sint en de pieten waren blij. Dit betekende dat de pakjes waren gered en dat alle kinderen zouden kunnen genieten van een mooie Sinterklaas.
Bij het huis van Japie aangekomen keken ze omhoog naar de schoorsteen. De poep van Muis was verdwenen. Huh? Waar zou Muis zijn.
Toen ze binnenkwamen zagen ze Muis op de grond liggen voor de haard. Hij zag geheel zwart van het roet en alleen het puntje van zijn achterste zag nog lichtgrijs.
‘Muisje, hoe ben je uit de schoorsteen gekomen?’, vroegen de jongens.
‘Dat is niet zo moeilijk, ik heb al die tijd dat jullie weg waren geen eten gehad en werd steeds magerder, ik werd zo dun dat ik door de schoorsteen naar beneden ben gevallen. Bah, wat een troep. Ik ga me wassen en direct wat eten’. Mopperend liep Muis richting de keuken.
Buiten zat Sint op Amerigo en de pieten stonden ernaast.
‘Dank je Japie en vrienden van Japie, ook dank namens alle kinderen. Je hebt het Sinterklaasfeest gered en daar zijn we je dankbaar voor. We gaan nu vlug op pad omdat we weer verder moeten, van schoorsteen naar schoorsteen. Maar vergeet niet vanavond je schoentje te zetten, we zorgen voor een mooi geschenk’, zei de Sint. Het paard draaide zich om en de Sint en pieten verdwenen achter de huizen.
Japie en de jongens gingen naar binnen om hun schoen te zetten. En aan de muur bij de haard maakten ze hun verlanglijstje vast. Het sinterklaasfeest was gered.